X

Wetenschappelijke onderzoeksfunctie: ringwerk



Het ringwerk is een passende en eigentijdse functie van een eendenkooi. Dankzij het ringwerk in eendenkooien kunnen zodoende in dit boek de verspreidingsbeelden van een zevental eendensoorten worden gepresenteerd. Hoewel hierover al veel kennis is opgebouwd is het van belang deze voortdurend te actualiseren, omdat deze niet statisch is. Zo is in de afgelopen decennia een noordoostwaartse verschuiving zichtbaar in de winterverspreiding van veel soorten watervogels in Europa, die samenhangt met de opwarming van het (winter)klimaat.

Naast het beschrijven van deze migratory connectivity is een tweede toepassingsgebied van ringwerk in de afgelopen decennia steeds belangrijker geworden: het meten van demografische processen in vogelpopulaties. Ringgegevens zijn onze belangrijkste bron van informatie over sterfte en overleving van vogels. Die informatie komt in twee vormen. De verdeling in de tijd van terugmeldingen van dode vogels reflecteert het verloop van de sterfte vrij direct, maar ook terugvangsten van levende vogels geven hierover informatie. In beide gevallen is het van belang hierbij ook rekening te houden met de meldkansen, de kans dat een gestorven geringde vogel wordt teruggemeld aan het Vogeltrekstation, en de kans dat een nog levende vogel in een bepaald jaar wordt hervangen en de ring afgelezen. Om op grond van deze gegevens overlevingsschattingen te kunnen maken zijn per jaar per soort ca. 50 terugmeldingen of hervangsten nodig.

Terugmeldingspercentages van in Nederland geringde eenden verschillen per soort. Voor de wilde eend ligt het terugmeldpercentage over de afgelopen 20 jaar op 18%. Dat betekent dat jaarlijks ca 275 eenden geringd moeten worden voor 50 terugmeldingen. Voor de smient is dit de afgelopen 20 jaar ruim 7%, wat betekent datjaarlijks ca 650 smienten geringd moeten worden voor 50 terugmeldingen. Voor de wintertaling is dit 9% en 550, voor de slobeend is dit 10% en ca 500, voor de pijlstaart is dit rond de 4% en 1250 en voor de krakeend 12% en jaarlijks ruim 400 krakeenden te ringen voor voor 50 terugmeldingen. Voor alle soorten geldt dat hoe meer er geringd wordt, hoe betrouwbaarder de uitkomsten van analyses.

Een bevestiging van de bruikbaarheid van leeftijdsbepalingen van in Nederlandse eendenkooien gevangen Smienten (Anas penelope) als indicatie voor variatie in de tijd in het broedsucces van deze soort
(data van 17.246 vogels in 1985-2007)

Het aandeel eerstejaars in de vangst neemt toe in de loop van de winter en ligt bij de mannetjes lager dan bij de vrouwtjes (wat verklaarbaar is doordat de volwassen vrouwtjes relatief vaak op het nest gepakt worden door roofdieren en daardoor minder goed overleven dan de de mannetjes, die niet deelnemen aan de ouderzorg)

De variatie van jaar op jaar in het jongen aandeel komt bij de geslachten echter goed overeen, wat er op wijst dat ook de lastigere leeftijdsbepaling bij de vrouwtjes in het algemeen correct verloopt.

Een jaarlijkse 'reproductie-index' die het jongeren percentage corrigeert voor de maand van vangst en het geslacht van de vogels indiceert dat het reproductiesucces van smienten tusen ca. 1960 en ca. 1990 is gedaald, maar sindsdien schommelt rond een stabiele waarde. 

Tussen 1987 en 2001 (jaren met overlap van gegevens) vertoonden de reproductie-indexen uit Nederlandse eendenkooien een opvallende correlatie met jongen percentages van de Denemarken en Groot-Britannië geschoten smienten. Deze hingenop hun beurt samen met zomertemperaturen in de Scandinavische en Russische broedgebieden (Mitchell et al. 2008).

 


Secretariaat Kooikersvereniging

Dhr. D. N. Kooiker

Marshoekersteeg 7

7722KP Dalfsen

kooikersvereniging@gmail.com

 

 

 

© 2024 Kooikersvereniging

powered by Natuurlijk !